Wet op de Locaalspoorwegen 1878


Home


Locaalspoorwet 1878-1889

-  over de Locaalspoorwet

-  Wet op de  locaalspoorwegen van 1878

-  Wet op de locaalspoorwegen van 1889



Dit is het ontwerp wetsvoorstel dat op 12 juni 1878 (inclusief de Memorie van Toelichting)  aan de kamer aangeboden wordt. De uiteindelijke wet heb ik niet terug kunnen vinden.



KONINKLIJKE BOODSCHAP, ingekomen in de zitting van den 12den Junij  1878


MIJNE HEEREN




Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ont- werp van wet tot regeling van de dienst en het gebruik der locaalspoorwegen.

De toelichtende memorie, die het wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede, Mijne Heeren! bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

• Het Loo, den 7den Juuij 1878.

WILLEM.



Aan

de Tweede Kamer der Staten-Generaal.


ONTWERP VAN WET tot regeling van de dienst en het gebruik der locaalspoorwegen.


Wij WILLEM III, enz.




Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het weuschelijk is den aanleg en de exploitatie van spoorwegen, bestemd voor vervoer met rollend materieel van een beperkt gewigt en draagvermogen en met eene beperkte snelheid, te bevorderen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedge- vonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1.

Bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur kan door Ons voor den aanleg en de exploitatie van spoorwegen bestemd voor vervoer, waarbij de belasting, welke door iedere as van het rollend materieel op de spoorstaven wordt gebragt, niet meer bedraagt dan hoogstens tien duizend kilogram en waarbij geene grootere snelheid dan van hoogstens dertig kilometer per uur wordt bereikt, afwijking worden toegelaten van de bepalingen van de artt. 5 , 27 , 32 , 33 , 35 tot en met 38 , 43 , 44 en 47 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67).

Art. 2.

Op spoorwegen waarop geen vervoer plaats heeft dan met eene snelheid van hoogstens 15 kilometer |per uur zijn de bepalingen der wet vau 9 April 1875 (Staatsblad u . 07) niet van toepassing.

Art 3.

Overtreding der voorschriften van den in art. 1 bedoelden algemeenen maatregel van inwendig bestuur wordt gestraft:

Indien zij plaats heeft door bestuurders van een spoorwegdienst, met een  boete van ten hoogste vijfduizend gulden.

indien zij plaats beeft door beambten of bedienden van den spoorweg met eene boete van 1 tot 1000 gulden.

Art. 20 der wet van 29 Junij 1854 (Staatsblad n°. 102), alsmede art. 54, eerste lid, en art. 56, laatste lid, der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67) zijn op deze overtre- dingen van toepassing.

    Art. 4.

De in art. 72 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67) aan de personen tot uitoefening van het toezigt op de spoorwegdiensten door Ons aangewezen en aan de beëdigde beambten en bedienden van den spoorweg toegekende bevoegdheid geldt, ook ten aanzien der overtredingen van een krachtens art. 1 dezer wet uitgevaardigde!! maatregel van inwendig bestuur.

    Art 5.

Deze wet treedt in werking

Lasten en bevelen, dut deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten , collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,

De Minister tan Justitie,



MEMORIE VAN TOELICHTING.

Bij de naderende voltooijing van het spoorwegnet mag men verwachten dat de meerdere levendigheid en de klimmende eischen van binnenlaudsch verkeer eene toenemende behoefte zullen doen gevoelen aan verbeterde middelen van gemeenschap, tusschen gemeenten, langs welke de aanleg van spoorverbindingen op den kostbaren voet der thans bestaande wegen niet kan worden te gemoet gezien. De bevrediging dier behoefte moet zooveel mogelijk worden bevorderd. Het is daartoe wenschelijk voor die gedeelten des lands den aanleg en de exploitatie mogelijk te maken van spoorwegen, die op meer ekonomische en eenvoudiger beginselen rusten.

Thans zouden daaraan stellig groote bezwaren zijn verbonden. Vallende onder de algemeene benaming van spoorwegen, zouden deze banen onderworpen zijn aan alle voorschriften der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67) en der krachtens haar vastgestelde algemeene maatregelen van inwendig bestuur. Vele van die voorschriften zouden den aanleg eu de exploitatie der bevenliedoeide spoorwegen zoo niet ónmogelijk maken, dan toch in groote mate belemmeren. Dat bezwaar op te heffen is het doel van deze voordragt

De wet van 1875 bevat vele waarborgen voor de veiligheid van het verkeer, welke met het oog op een snel vervoer noodzakelijk zijn. Waar het gewigt der vervoerde hoeveelheden, maar vooral waarde snelheid van het vervoer in niet geringe mate zijn beperkt kan echter met mindere waarborgen worden volstaan.

De eischen voor afsluiting eu bewaking mogen bij zulke locaalspoorwegen ligter worden gesteld dan in de wet van 1875 geschiedt. De mate waarin met het mindere kan worden genoegen genomen zal natuurlijk verschillend zijn en van terrein toestanden kunnen afhangen. Ook hij den aanleg der werken kan rekening worden gehouden met het verkeer waarvoor de wegen zijn bestemd. Zoowel voor zwaar vervoer met geringe snelheid als voor bijna uitsluitend personenvervoer met ligt materieel, kunnen de weg, dle kunstwerken eu de gebouwen zonder bezwaar op zuiniger wijze worden gemaakt dan voor de groote verbindingen liet geval mag wezen. Bovendien zijn voor de veel eenvoudiger dienst der bedoelde wegen onderscheidene bepalingen, door de wet en bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur voor de groote spoorwegen voorgesclireven, te bezwarend en tevens niet noodzakelijk. Veilig kan daarvan in deze gevallen worden afgeweken.

Vereenvoudiging der bestaande wettelijke voorschriften voor locaalspoorwegen zal ongetwijfeld het tot stand komen daarvan bevorderen. Hoever zij gaan moet, kan bezwaarlijk reeds nu hij de wet worden vastgesteld. De ondervinding zal daarbij hier te lande alsnog uitspraak moeten doen.

Gelijk ten aanzien der groote spoorwegen plaats vond, zal eerst het gebruik der locaalbanen ten volle de eischen van het verkeer daar langs leeren kennen. Wil men dat werkelijk zooveel mogelijk bevorderen, dan is liet noodig de gelegenheid open te houden om spoedig partij te trekken van wat omtrent de behoeften dier dieust door de ondervinding zal worden geleerd.

Aanvankelijk schijnt daarom eene magtiging aan het uitvoerend gezag, om voor locaalspoorwegen bij alge- meenen maatregel van inwendig bestuur afwijking van sommige der bestaande bepalingen toe te laten , de meeste waarborgen te schenken voor eene goede behartiging van dit publiek belang.

In de buitenlandsche wetgevingen omtrent dit onderwerp , de Engelsche wet van 31 Julij 1868, de Fransche van 12 Julij 1865 en de Belgische van 9 Julij 1875 wordt evenzeer de regeling van het onderwerp aan de uitvoerende inagt overgelaten. Eerstgenoemde wet geeft aan de Board of Trade onbeperkte vrijheid van regeling. De Fransche wet laat afwijkingen toe van ¡«palingen omtrent lamleg en exploitatie, gelijk hier te lande dusver iu de concessie worden opgeuomen en daarenboven van de verpligting tot afsluiting eu bewaking. De Belgische draagt de regeling van de exploitatie op aan de inagt die de concessie verleende.

Art. 1. Bij de zeer uiteenloopende toestanden van het terrein, waarop de spoorwegen worden aangelegd en van het verkeer, waarvoor zij zijn bestemd , moet liet algemeene criterium der spoorwegen, waarvoor afwijkiug van de gewone politiebepalingen wenschelijk is, inde mindere snel

heid waarmede liet vervoer geschiedt en in bet minder gewigt der vervoerde hoeveelheden worden gezocht. Ook in de Engelsche wetgeving is dit geschied.

Bij het aannemen der hier voorgestelde maxima van gewigt en snelheid, bovendien dooa doeltreffende middelen, als meer algemeene toepassing van remtoestellen, getemperd , schijnen deze noodzakelijke afwijkingen voor de veiligheid van het verkeer geene bezwaren op te leveren.

De aangehaalde wetsartikelen) geven duidelijk aan ten opzigte van welke bepalingen de eischen voor locaal- spoorwegen minder zwaar zijn te stellen dan voor de groote banen te regt is geschied.

De raadpleging dier bepalingen zul verdere omschrijving van den ontvang dier toe te laten afwijkingen onnoodig maken. Minder kostbaarheid der werken eu der dienst bij voldoende verzekering der openbare veiligheid moeten daardoor worden verzekerd.

Ten aanzien van art. 47 der wet van 9 April 1875 zij hierbij nog opgemerkt, dat vrijstelling van het vervoer der vervoerbare postkantoren, niet van dat der brievenmalen wordt bedoeld.

Art. 2. Onder spoorwegen worden door de wet van 1875 alle wegen verstaan, waarop vervoer door stoomkracht plaats vindt. Do zoogenaamde tramway’s met paarden bediend. vallen daarbuiten.

Ernstig is er thans al meer en meer sprake van. om ook langs deze wegen den stoom als trekkracht te bezigen. Het ware weinig gewenscht om op deze wegen, in dat geval, de bepalingen der wet van 1875, of de voor locaal- spoorwegen te geven voorschriften toe te passen. Heeft het vervoer daarover met geene grootere snelheid plaats dan die van een dravend paard, dan kan de zorg voor behoorlijke ramtoestellen en voor de politiemaatregelen, die noodig mogten blijken, voorshands veilig worden overgelaten aan het gezag dat, krachtens de reglementen op openbare vervoermiddelen en de gemeentewet, met de politie voor de veiligheid van liet openbaar verkeer is belast. Er bestaat dan geen reden om deze vervoermiddelen van liet algemeen regt uit te zonderen en onder het bijzondere spoorwegregt te brengen.

Artt. 3 en 4. Overtreding der voorschriften krachtens art. 1 van dit ontwerp te geven, behoort gelijk gestraft te wonlen als ten opzigte van de algemeene maatregelen van inwendig bestuur, bedoeld iu art. 27 der wet van 1875. krachtens art. 53, art. 54, 1ste lid, en art. 56 dier wet het geval is. Vermits art. 72 enkel de bevoegdheid geeft tot opsporing der overtredingen van de bepalingen der wet van 1875, en van de krachtens art. 27 dier wet uitgevaardigde algemeene maatregelen van inwendig bestuur, zoo is eene uitdrukkelijke bepaling noodig om bedoeld artikel ook op de overtredingen van den krachtens art. 1 van dit ontwerp uit te vaardigen algemeenen maatregel van inwendig bestuur van toepassing te verklaren.

De Minister van Waterstaat. Handel en Nijverheid,

TAK VAN POORTVLIET.

De Minister van Justitie.

H. J. SM1DT.